Dé mensen
Ik schreef gisteren de kleermakerszit over integreren en er zijn een aantal dingen die blijven tollen in mijn hoofd. Ik schrijf en deel elke keer wat ik op dat moment weet en nu merk ik dat ik blijf denken aan wat ik schreef.
Een eerste punt wat ik wil delen: legde ik niet te veel verantwoordelijkheid bij het kapitalistische systeem? Na de tweede wereldoorlog is het idee van een betere wereld voor iedereen bereikbaar maken een drijfveer. In de oorlog leerden we op een snelle manier technologische ontwikkelingen op punt stellen, zo ook kleding maken. Mede door voorafgaande industrialisatie is het in de tweede wereldoorlog mogelijk om kledingfabrieken te hebben waar de uniformen sneller en goedkoper geproduceerd worden. Na een aantal jaren terug op ons effen komen en economisch te groeien zijn we als maatschappij in de jaren ‘50 klaar voor de nieuwe wereld. Neem de wereldtentoonstelling van expo 58: een betere wereld voor de mensheid. Zetten we techniek in om iedereen een betere wereld te laten ervaren? Er is geld en motivatie om het voor iedereen toegankelijk te maken. Dit doen we door grootse industriële technieken; zo komt de kleding die klaar is om te dragen bij de mensen.
De kleding wordt gemaakt voor een betere wereld voor de mensen. Lees goed dé mensen. In de jaren ‘60 is dit economisch rendabel. Als we kijken naar de snit en het patroon van die mode, zien we heel eenvoudige vormen. Als geometrische vormen staat de kleding rondom de drager. De focus ligt op de nieuwe technologische stoffen en kleuren. In die geest van ‘het creëren van de betere wereld’, is er geen ruimte voor individuele maten. Kleding in dergelijke vormen past voor de meeste mensen. Een getailleerde jurk is enkel voor een persoon op maat getailleerd. Ieder lichaam is anders, maar op dat moment is de bouw aan een betere wereld de grote drijfveer. Het is hier dat het algemene maatschappelijke geloof in een betere mensheid, het begin is van mode voor dé mensen.
Gestimuleerd door het idee dat iedereen deel is van de betere wereld, maakt mode toegankelijk. In de jaren ‘70 veranderen de stoffen, tegenover de stevige stoffen van de jaren ‘60 worden deze nu soepel en met meer kleur. De geometrische vormen worden langer, maar het principe blijft een variatie op kleding waar iedereen in past met een basis maatsysteem. In de jaren tachtig zien we dat de vormelijkheid creatiever wordt. Het volume zit in de schouders en met een riem in de taille geven we het geheel toch nog een accent. Mede door media en films krijgt dit silhouet de invulling van iemand die in zijn kracht staat. Vanaf de jaren ‘90 zijn de technologieën op punt om flexibele en lichaamsvolgende stoffen te verwerken. Hier zien we aansluitende kleding, omdat de stof dit kan. In de jaren ‘00 zien we losse kleding in lagen over elkaar als oplossing om iedereen te kleden. De fabrieken zijn op hun technische top qua kunnen, dus ze moeten continu produceren. Vervolgens veranderen we de kleuren, de vormen en de materialen snel. Dit blijkt vooral voor jongeren te werken. Later gaan we deze druk van verandering op de iets volwassener mensen toepassen, in de jaren 10. We krijgen een razend snelle opvolging en verandering van trends en tendensen. Maar als je er dichter naar kijkt zijn het herhalingen en recombinaties van reeds bestaande modes.
We leven nu in een tijd waar angst, beschuldigen en onverbondenheid de karakteristieken zijn. De angst om er niet bij te horen. De angst om niet in het geheel te passen. De angst om niet aanvaard te worden. De angst om de mens wie je bent te laten zien en te laten zijn.
De kledingindustrie is door de evolutie, die ik hierboven beschrijf, zo met trends bezig dat je er niet onderuit kunt. Stel ik wil een eenvoudig wit hemd kopen. Ik neem dit als voorbeeld, omdat dit al honderden jaren deel is van het kledingassortiment, zowel bij mannen als bij vrouwen. Ik geef je de garantie dat als je nu een hemd koopt, dit binnen enkele jaren niet meer in de mode is. Nu zou je kunnen zeggen: ‘dit kan me geen bal schelen.’ Als je geluk hebt kocht je er één die de kwaliteit kan behouden, wat bij de snelle mode niet het geval is. Ik ben ervan overtuigd dat dit hemd na enkele jaren niet meer ‘jou’ is.
Een kledingstuk dat ‘jou’ is bedoel ik dat het jou laat zien en laat zijn. Dat het jou herhaaldelijk en langdurig ondersteunt. Dat het deel uitmaakt van je dagelijkse leven, deel van wie je bent. Ik ben ervan overtuigd dat het dit niet gaat doen, ook al denk je er keihard over na wanneer je het koopt. En maakt de prijs dat je jezelf verplicht om dit te laten zien en zijn wie je bent voor jaren? Waarom kan ik dit zo stellig denken? Omdat we in een cultuur leven van: wat is er mis met mij dat ik geen liefde en erbij horen waardig ben?
We zijn continu op zoek naar wat maakt dat ik, of de ander, of die groep, het niet waardig is om erbij te horen. Dit uit zich in de angst, beschuldigingen en onverbondenheid waar ik eerder over schreef. Dit zoeken naar wat is een andere kant van de drijfveer van een betere wereld voor dé mensen. De kledingindustrie is vanuit maatschappelijke ondersteunende intenties zich gaan ontwikkelen tot de mode die we nu kennen.
Deze is doorspekt van het idee dat we aan dé mensen denken, niet het individu. De vraag waar ik mee worstel, tijdens het schrijven van de voorgaande kleermakerszit is: legde ik hier niet de veel verantwoordelijkheid? Is het niet onze eigen verantwoordelijkheid om kleding ons te laten zien en te laten zijn, in de plaats van het geloof in een betere wereld? En dat wil zeggen dat we de vraag moeten omdraaien: wat is aan mij, de ander of die groep dat maakt dat ik liefde en erbij horen waard ben?
Suitably yours,
Annelies