speelveld.
Ik heb je al eerder het beeld van de kapper en honger gedeeld. Ik heb honger en ik krijg van de ander het adres van een goede kapper. Dit beeld kan je zien in verschillende situaties en het laat je verschillende delen van jezelf zien. Omdat het gewoon toont wat er kan gebeuren al we onszelf als mens laten zien.
In de tijd waarin we nu leven staan controleren, perfectie en niet-menselijkheid hoog in het vaandel. Dus de situatie van de kapper en honger is vervolgens een probleem en zo ook fout en negatief. Ik ontken niet dat het lastig is om in die situatie te vertoeven, maar er is zoveel te ontdekken dat ik, door al het ontdekken en ontleren, het niet als negatief kan beschrijven.
Het eerste exploratiedomein is het weten. Weet de ander dat hij mij het adres van een kapper geeft? Ben ik mij ervan bewust dat ik honger heb? De ander kiest bewust om een goede kapper aan me door te geven; wat is goed? Hoe weet hij dat die kapper ook goed voor me gaat zijn? Weet jij wat hier gebeurt? Je hebt een behoefte en het antwoord lijkt deze totaal niet te beantwoorden.
Het volgende is het afwijzen van het adres voor de kapper. Is het afwijzen, afslaan, afkeuren of weigeren? Hoe ervaart de ander mijn reactie? Welk deel komt voor hem naar boven in het afwijzen van het adres? Op welke manier deel ik, maar ook de ander, die afwijzing? Een ‘nee’ met de ondertoon van bovenstaande woorden heeft telkens een andere intentie. De kunst van het afwijzen is het zonder enige onderliggende veroordeling te doen. Bedankt en nee, dit is niet wat ik zoek. Door af te wijzen zet ik de deur open naar de oplossing voor mijn honger.
Een volgende laag is: kan ik vragen waar ik nood aan heb? Kan ik, na het erkennen dat ik honger heb, vragen om hulp bij mijn nood? Kan ik vragen naar waarom de situatie lastig is voor mezelf en de ander? Verwacht ik dat de ander dit vraagt? Als het adres van de goede kapper een antwoord is op mijn vraag; was deze dan duidelijk?
Wat geef ik in de situatie? Is de daaropvolgende vraag. Nu kan je jezelf afvragen als ik honger heb: wat geef ik dan? Communiceer ik de honger? Welke onderliggende laag geef ik mee? Verwacht ik dat de ander begrijpt in welke situatie ik zit? Hoop ik dat de ander me aanvoelt? Ga ik ervan uit dat de ander me toch niet wil/kan/zal helpen? Welke energie breng ik in de situatie? Ben ik boos, teleurgesteld, verbouwereerd door het antwoord van de ander?
Kan ik wat de ander geeft ontvangen? Wil ik dat ontvangen? Wat is ontvangen in deze context, want ik heb geen kapper nodig. Wat geeft de ander mentaal door het adres van een goede kapper te geven? Kan ik dat ontvangen, en wat is dat dan? Hoe voelt het wat hij geeft? Is dit vrijblijvend, indringend, helpend, inspirerend, overnemend, …?
Geef ik om deze situatie of om de persoon? Door voor mezelf deze oefening te doen, ga ik anders om met onbelangrijke situaties. Stel dit gaat over een winkelbediende of iemand die ik totaal niet ken en wellicht ook nooit meer terug ga zien? Ik ga ervan uit dat de ander me het adres geeft vanuit goede bedoelingen, dus vind ik het belangrijk om aan te geven dat dit niet is wat ik zoek of waar ik nood aan heb. Zo weet de ander dat wat hij gaf mij in deze situatie niet vooruit hielp. Ik doe dit, omdat ik geef om de maatschappij waar we in leven. Ik zou willen schrijven dat ik de hoop hebt dat de ander daar iets mee doet, maar dat is het niet. Ik wil gewoon dat de ander weet dat dit niet is wat ik zocht. Ik geef, omdat ik geef om een menselijke maatschappij.
Nog een andere laag is: kan ik me de situatie voorstellen? Als ik totaal opgeslokt ben door mijn beeld van de situatie, dan kan ik het mij niet voorstellen. Kan ik me inbeelden wat, hoe en waarom de ander me het adres van een goede kapper geeft? Kan ik me verbeelden, hoe grappig en absurd de situatie is? Zie ik het beeld wat ik je aan het begin van deze kleermakerszit liet zien?
Herken ik het beeld, herken ik de situatie, herken ik de gevoelens? Is de herkenning binnen de situatie; deze persoon deed dat vorige week ook. Of juist binnen in mij: ik belandde wel al eens eerder in deze situatie. Wat brengt die herkenning bij me teweeg? Als deze persoon dit al herhaaldelijk deed; wat doe dat met me? Als ik me herhaaldelijk al zo voelde, wat kan ik voor mezelf doen of waar heb ik nood aan? Als ik me al herhaaldelijk zo gedroeg, wat kan ik hiermee? Wat laat dit mezelf zien en zijn?
Wat als we nu eens gaan spelen met deze situatie? Ik raad je de hedendaagse consumentenmaatschappij aan als veld. Test wat je zou kunnen terugzeggen, doen en wat het met je gevoel doet. Onderzoek wat voor jou de diepere laag is; hoe je tegenover de ander staat. Het speelveld is wat, hoe en waarom weet ik, wijs ik af, vraag ik, geef ik, ontvang ik, zorg ik, verbeelt ik, herken ik en deel ik? De doelpalen zijn het adres van de goede kapper en mijn honger, want deze staan vast. Omdat dit beeld is wat er zich aandient wanneer we voor een menselijkere samenleving kiezen: alles er omheen is flexibel en staat open voor onderzoek en ontleren.
Suitably yours,
Annelies